Rederijkerskamers



Aan het einde van de vijftiende eeuw ontstonden de rederijkers-kamer. De leden voerden toneelstukken op, maakten muziek, zongen liederen en droegen gedichten voor op plaatselijke kermissen en feesten. Ook waren er wedstrijden tussen de verschillende kamers. In het begin hadden de teksten een religieus karakter.
Later leverden de rederijkers kritiek op de maatschappij. Mede dankzij de uitvinding van de boekdrukkunst zijn veel teksten bewaard gebleven. Rijswijk heeft twee rederijkerskamers gehad, die vaak te maken kregen met censuur.

 

Aan het einde van de vijftiende eeuw ontstonden de rederijkerskamers. Dit waren plaatselijke verenigingen voor mensen die in hun vrije tijd graag iets creatiefs deden. De leden voerden toneelstukken op, maakten muziek, zongen liederen en droegen zelfgemaakte gedichten voor. Vooral in Brabant, Zeeland en Holland was een feest of kermis niet compleet zonder een optreden van de rederijkers. In de vijftiende eeuw hadden de opvoeringen vooral een christelijk karakter. Tijdens de zestiende eeuw kwam hier verandering in. Veel rederijkerskamers leverden toen juist kritiek op de maatschappij en haar religieuze wetten.

Iedereen die wilde, kon zich aansluiten bij de rederijkers in zijn dorp of stad, al was het handig als de aspirant-leden over voldoende taalgevoel beschikten. Het was bij aanmelding belangrijk de reglementen te bestuderen. De rederijkers moesten deze voorschriften strikt naleven, anders dreigde er een boete. Zelfs de manier waarop een gedicht geschreven diende te worden, was op papier vastgelegd. Het niveau van de rederijkerskamers verschilde per plaats. Sommige leden zagen het schrijven en dichten puur als hobby. Maar er waren ook echte talenten bij. De beroemde Gerbrand Adriaensz. Bredero, Roemer Visscher, Pieter Cornelisz. Hooft en Joost van den Vondel waren bijvoorbeeld allemaal lid van de Amsterdamse rederijkerskamer ‘de Eglantier’. Mede dankzij de uitvinding van de boekdrukkunst in de vijftiende eeuw zijn hun werken bewaard gebleven.

 

Voorstelling door de rederijkers in Rijswijk.

 

De organisatie van de rederijkerskamers was heel professioneel. Elke vereniging had een deken (voorzitter), een penningmeester, vaandeldragers, dragers van het blazoen (een houten wapenschild) en een factor. Hij was de regisseur en hoofdschrijver. Maar misschien was de zot wel het belangrijkst. Dit was een nar, die onder het mom van een grap kritiek op de samenleving leverde. Meestal waren belangrijke ambtsdragers het mikpunt van zijn spot. Zij zagen die vervelende zot liever gaan dan komen. Maar de toeschouwers vonden het prachtig. De zot was de grote publiekstrekker!

Het was wel oppassen geblazen met grappen maken. Met name tijdens de Spaanse overheersing in de zestiende eeuw kon een relatief onschuldige opmerking je letterlijk de kop kosten. Dat ondervond de schoenmaker Heyndrik Adriaensz, factor van de rederijkerskamer ‘de Pellicaen’ uit Haarlem. In een van zijn gedichten durfde hij ‘papen’ als ‘apen’ te omschrijven. Alva, aangesteld door Philips II om de ketterse Nederlanden te onderwerpen, kon er de humor niet van inzien. De rederijker had met zijn tekst duidelijk geprobeerd de rooms-katholieke kerk belachelijk te maken, dus kreeg hij een passende straf. In 1568 eindigde de dichter aan de galg.

De activiteiten van de rederijkerskamers beperkten zich niet tot optredens in het eigen dorp alleen. Er werden ook wedstrijden georganiseerd tussen verschillende kamers, de zogenaamde landjuwelen. Op deze feesten probeerden de rederijkers elkaar te imponeren met de mooiste liedjes over een opgegeven onderwerp. Ook konden punten worden gescoord met refereinen. Dit waren gedichten waarbij aan het eind van elk couplet dezelfde zin terugkwam. De acteurs voerden verder een zinnespel op, een toneelvorm waar de stichtelijke boodschap duimendik bovenop lag. En het improvisatievermogen werd getest met het kniewerk, een soort voorloper van de moderne rap. Bij dit onderdeel verzonnen de deelnemers ter plekke een gedicht. Door de snelheid waarmee het vers in elkaar moest worden geflanst, ontstonden vaak hilarische teksten. Het heette kniedicht omdat het werd geschreven op een papiertje op de knie. Niet elke bijdrage aan de landjuwelen was even goed, maar soms zaten er echt literaire uitschieters bij. Twee winnende toneelstukken hebben de afgelopen eeuwen overleefd: Elckerlijc en Mariken van Nieumeghen.

 

Jan Steen: Tafereel van een Rederijkerskamer.

 

Ook Rijswijk had creatieve inwoners. In 1546 werden de Rijswijkse rederijkers al genoemd als deelnemers aan een wedstrijd in Gouda. Hun vereniging heette ‘De Willighe Rijsen’, wat waarschijnlijk iets betekende als ‘de wilgen groeien’. De meeste rederijkerskamers hadden een naam waarin een bloem, of in dit geval een boom verwerkt was. Iedere vereniging had een eigen wapenschild, dat een blazoen werd genoemd. Het Rijswijkse blazoen is bewaard gebleven. Aan de zijkanten van het schild staan de letters W en G en in het midden staat de figuur van Christus, na de kruisiging. Op het eerste gezicht een wat treurig embleem voor een genootschap dat voor de vrolijke noot moet zorgen op feesten en partijen. Waarom dan toch deze afbeelding? De W en de G zijn nog wel te verklaren. Het motto van de Willighe Rhijsen was “Wij Rijsen Geneucht”, wat zoveel betekent als ‘wij bevorderen plezier’. Maar de afbeelding van de Christusfiguur is moeilijker uit te leggen.

Waarschijnlijk staat het plaatje symbool voor ‘rijzen’ in de zin van opstaan. Dat zou de rebus compleet maken. Misschien was er zelfs een dubbele betekenis en werd er ook bedoeld dat de mens na de opstanding verlost was van de erfzonde, waarna er weer gelachen kon worden?

 

Detail uit het blazoen van de Rijswijkse Rederijkerskamer 'De Willighe Rijsen'.

 

Van plezier was overigens niet altijd sprake. De ironische teksten van de Rijswijkse kunstenaars maakten heel wat los. Dit bleek weer eens in 1611. Het Hof van Holland, het hoogste gerechtshof in het gewest, had er lucht van gekregen dat de rederijkers een stuk gingen spelen op de Rijswijkse kermis. Ze waren als de dood dat daarin de spot zou worden gedreven met de staat, de kerk of ‘personen in het algemeen’. Het Hof beval snel per brief dat het hele script van tevoren door hen moest worden goedgekeurd. Als de rederijkers bij het optreden van de afgesproken tekst afweken, dan stond hen een torenhoge boete te wachten. Van dichterlijke vrijheid moest men niet veel hebben. Het was niet de eerste en zeker niet de enige keer dat de Rijswijkse rederijkers in aanvaring kwamen met het Hof van Holland. Aan de lopende band kreeg het Hof bezoek van verontwaardigde gereformeerde predikanten, die zich beklaagden over de opgevoerde toneelstukken. De klachten waren steeds hetzelfde: mannen hoorden niet in vrouwenkleren op te treden, toneel had een heidense oorsprong en was pure geldverspilling. Bovendien interpreteerden de rederijkers de Bijbel soms expres verkeerd en namen ze de kerk niet serieus. Maar de geestelijken waren vooral boos omdat de Rijswijkse kamer hen zélf regelmatig op de hak nam. Het Hof van Holland kon weinig anders doen dan de predikanten zuchtend hun zin geven, en regelmatig de optredens van de rederijkers verbieden. ‘De Willighe Rijsen’ hield de Haagse heren flink bezig. Om voor eens en altijd van het gezeur af te zijn, besliste de baljuw van Rijswijk in 1621dat het voortaan per definitie verboden was om op te treden zonder toestemming vooraf. Bij overtreding zou alle toneelkleding zonder pardon worden afgenomen en verkocht. Ondanks de censuur, ontstond er in Rijswijk toch nog een tweede rederijkerskamer, ‘De Anemybloem’. Aan het begin van de achttiende eeuw verdwenen de Nederlandse rederijkerskamerseen voor een. Ook de Rijswijkse rederijkers hielden ermee op.

 

Uitnodiging om deel te nemen aan het Rijswijkse Rederijkersfeest van 1643.

 

Verband met de nationale canon:

'Ca. 1450. Boekdrukkunst. Revolutie in reproductie', in: Entoen.nu. De Canon van Nederland. Deel B (Den Haag, 2006).

 

Verder lezen:

  • Boheemen, F.C. van en Heijden, Th.C.J. van der, ''Wij Rijsen Gheneucht'. Brokstukken uit de geschiedenis van de Rijswijkse rederijkers in de 16e en 17e eeuw', in: Kroniek. Orgaan van de Historische Vereniging Rijswijk 1985/5 (Rijswijk, 1985).
  • Grootes, E.K., 'Het rijke literaire leven. Hollandse hegemonie in de letteren en de verwoording van een Hollandse identiteit', in: Nijs, T. de en Beuker, E. (red.), Geschiedenis van Holland 1572-1795 deel II (Hilversum, 2002).
  • Heijden, Th.C.J. van der, Boheemen, F.C. van, Ende, W.P.C. van der, Kloosterboer, A., Kwakernaak, A. en Beer, J.C. de, Van rederijkerskamer tot theater. Vijf eeuwen cultureel leven in Rijswijk (Rijswijk, 1991).